Bij het Minimum Vital Income is de dekking verbeterd, maar de kans dat er onder de begunstigden gewerkt wordt, daalt met 12%.

Op sociaal gebied was de invoering van het Minimum Leefbaar Inkomen (IMV) in 2020 waarschijnlijk het belangrijkste overheidsbeleid sinds 2018. Met de daaropvolgende uitbreidingen was het doel van het IMV om te dienen als een gemeenschappelijke basis voor de gedeeltelijke vervanging van het enorm inefficiënte regionale minimuminkomenssysteem, dat, op enkele opmerkelijke uitzonderingen na, schandelijke resultaten had opgeleverd. In die zin waren de verwachtingen hooggespannen, wat leidde tot de nodige frustratie toen de Onafhankelijke Autoriteit voor Fiscale Verantwoordelijkheid (AIREF) een paar jaar geleden haar eerste advies over het IMV uitbracht.
Het rapport beschrijft hoe de dekkingsgraad van de IMV – dat wil zeggen het percentage van de bevolking dat daadwerkelijk IMV ontvangt ten opzichte van de totale in aanmerking komende bevolking – nauwelijks boven de 30% lag. Hoewel dit percentage in de beginjaren van het beleid is verbeterd en momenteel 42% bedraagt, belemmeren problemen met de aanvraagprocedure en een groot aantal in aanmerking komende bevolkingsgroepen die geen aanvraag indienen (algemeen bekend als non-take-up) de dekkingsgraad.
Toch was een van de meest controversiële aspecten van de IMV, de mogelijke belemmering voor het zoeken en vinden van werk, tot nu toe niet causaal beoordeeld. Airef (niet de overheid) beperkte zich tot het uitvoeren van bepaalde beschrijvende analyses in de opeenvolgende IMV-adviezen die zij jaarlijks publiceert. Dit veranderde vorige week, toen we kennis namen van Airefs vierde advies over de IMV, waarin de eerste beoordeling van de impact ervan op de werkgelegenheid onder de ontvangers werd opgenomen, met behulp van microdata over belasting- en arbeidsverleden van respectievelijk de Belastingdienst (AEAT) en de Sociale Verzekeringsbank.

Om deze evaluatie uit te voeren, gebruikt Airef econometrische technieken die het effect meten van bepaalde gebeurtenissen (zoals het verkrijgen of verliezen van toegang tot de IMV) op verschillende arbeidsmarktvariabelen, zoals het aantal gewerkte dagen of de kans op werk. De sleutel tot deze technieken ligt in het samenstellen van een goede controlegroep: een groep mensen die vergelijkbaar is met degenen die de uitkering ontvangen en die adequaat simuleren hoe de IMV-begunstigden zich zouden hebben gedragen als ze de uitkering niet hadden ontvangen.
In dit verband selecteert Airef als controlegroep de 10% van de bevolkingsgroepen met de laagste inkomens die gedurende de geanalyseerde periode geen IMV (Mean Value Added Income) ontvingen. De resultaten zijn duidelijk: het ontvangen van de IMV vermindert de kans op werk aanzienlijk, een negatief effect dat in de loop van de tijd ook toeneemt. Relatief gezien vertegenwoordigt het effect een daling van 12% in de kans op werk van de uitkeringsgerechtigden, met een iets minder positief effect op de kans op vast werk.
Airef heeft eveneens het effect op de arbeidsparticipatie van het verlies van toegang tot de IMV onder uitkeringsgerechtigden geëvalueerd. Het gevonden effect is relatief vergelijkbaar, met een toename van de kans op werk met 2,2 procentpunten, oftewel 8% in relatieve termen. Deze negatieve resultaten van de IMV op de arbeidsmarktintegratie zijn vooral pijnlijk als je bedenkt dat de overheid in 2022 een werkgelegenheidsprikkel binnen de IMV heeft geïntroduceerd om dit soort ontmoediging te voorkomen.
Uit de gegevens van Airef blijkt echter dat de invoering van deze prikkel de nadelige effecten van de IMV op de kans op werk niet heeft verminderd, aangezien het effect op uitkeringsgerechtigden die vóór en na de invoering van de prikkel gebruikmaakten van de uitkering vrijwel gelijk is. Ten slotte voert Airef een grondige heterogeniteitsanalyse uit, waarbij wordt beoordeeld of het ontmoedigende effect van de IMV op werk verandert afhankelijk van de kenmerken van de uitkeringsgerechtigden of van de uitkering zelf.
Over het algemeen lijkt het negatieve effect op de werkgelegenheid groter te zijn onder jongere uitkeringsgerechtigden en eenoudergezinnen, maar de grootste verschillen in effect doen zich voor afhankelijk van de hoogte van het minimum leefloon (IMV) dat het huishouden ontvangt. Bij huishoudens die minder dan € 500 van het minimum leefloon (IMV) ontvangen, is het negatieve effect op de kans op werk minimaal of zelfs nul, terwijl het effect bij uitkeringsgerechtigden die meer dan € 500 per maand ontvangen, relatief 20% bedraagt.

Minimuminkomensstelsels zijn een noodzakelijk en effectief instrument (ondanks hun beperkte reikwijdte) om armoede in ontwikkelde economieën te verminderen. Sterker nog, van alle beleidsmaatregelen die de afgelopen jaren zijn genomen om armoede te verminderen, is het minimuminkomen (MIV) waarschijnlijk het meest effectieve beleid dat de beste resultaten heeft opgeleverd tegen de laagste kosten, ver onder willekeurige btw-verlagingen, diverse controles en kortingen op energieproducten. Het enige probleem is helaas de negatieve impact op de arbeidsmarkt.
Om de oorzaken van deze ontmoediging te begrijpen, is het belangrijk om te weten dat de inkomstenbelastingtarieven voor begunstigden van dit type uitkering weliswaar laag zijn voor hun nieuwe baan, maar dat, in combinatie met het verlies aan uitkeringsbedrag, de effectieve tarieven bij terugkeer op de arbeidsmarkt hoger liggen dan 100%.
Om dit negatieve effect te verzachten, neemt Airef het voortouw door te pleiten voor een hervorming van de IMV-werkgelegenheidsincentive, zodat deze vergelijkbaar wordt met de recent ingevoerde werkgelegenheidstoeslag voor ontvangers van een werkloosheidsuitkering. Alleen een transparante en onpartijdige evaluatie van dit soort overheidsbeleid kan ons in de toekomst vertellen of dergelijke hervormingen de negatieve indirecte effecten van deze en andere sociale uitkeringen dichterbij brengen.
elmundo