In Spanje is de maatschappelijke lift aan het instorten: het is een van de rijkste landen met de grootste ongelijkheid in kansen.

Economen waarschuwen al lang dat de opwaartse trend vrijwel tot stilstand is gekomen. Nu levert de OESO cijfers die deze perceptie bevestigen: in Spanje wordt meer dan een derde van de inkomensongelijkheid bepaald door factoren die niet van het individu afhangen, maar eerder van opgelegde of geërfde omstandigheden zoals geslacht, de geboorteplaats van de ouders of, bovenal, hun sociaaleconomische achtergrond. Dit is een van de hoogste percentages van de door de organisatie geanalyseerde landen, waarmee Spanje tot de groep behoort waar de invloed van geboorte bijzonder sterk is.
Het rapport 'To Have and Have Not: Closing the Opportunity Gap' , dat maandag is gepubliceerd, geeft aan dat ongeveer een kwart van de inkomensongelijkheid te wijten is aan deze omstandigheden van herkomst . Maar dit is het OESO-gemiddelde, aangezien de omvang sterk varieert per land. En in Spanje overschrijdt de erfenislast deze drempel ruimschoots, met meer dan 35%. De conclusie is duidelijk: iemands startpositie blijft bepalend voor zijn of haar economische toekomst.
In totaal beoordeelt de OESO bijna 30 landen, waaronder zowel lidstaten als kandidaat-lidstaten. Spanje scoort bovengemiddeld, maar verschillende rechtsgebieden scoren zelfs nog hoger, zoals Brazilië, Zuid-Afrika, Turkije, Roemenië, Portugal en de Verenigde Staten, die bovenaan de ranglijst staan met de hoogste absolute waarden van ongelijkheid van kansen.
De organisatie groepeert landen op basis van de factoren die de kansenongelijkheid het beste verklaren . Spanje, dat een relatief hoge kansongelijkheid kent, behoort tot een groep waar individuele factoren, en vooral de afkomst en sociaaleconomische achtergrond van de ouders, cruciaal zijn. In deze categorie speelt de familieachtergrond een grotere rol dan in andere contexten en beïnvloedt deze uiteindelijk sterk de positie die iemand in zijn of haar leven kan bereiken.
De organisatie wijst ook op een trend die Spanje niet ten goede komt: de kansenongelijkheid neemt gemiddeld toe . Hoewel de verschillen tussen landen groot blijven, lijken de niveaus te convergeren. Dit betekent dat landen met een lage ongelijkheid verslechteren, terwijl landen met een hoge ongelijkheid een lichte verbetering laten zien. In deze context staat Spanje bovenaan, een land waar erfelijke omstandigheden de afgelopen jaren terrein hebben gewonnen.
Het rapport benadrukt ook dat de meeste ongelijkheid in kansen voortkomt uit de sociaaleconomische achtergrond van de ouders. Met andere woorden, de gezinssituatie van herkomst blijft de belangrijkste belemmering voor het bereiken van daadwerkelijke gelijkheid van omstandigheden, en in Spanje lijkt deze ouderlijke factor bijzonder doorslaggevend te zijn, naast andere individuele factoren zoals het geboorteland of geslacht van de ouders.
De woonplaats vormt een andere dimensie die de verschillen versterkt. In landen als Spanje neemt de regio van verblijf mee in de berekening, waardoor de kansenongelijkheid aanzienlijk toeneemt. In dit geval groeit de kloof met meer dan acht procentpunten, wat aangeeft dat grondgebied ook het lot bepaalt. De OESO zelf benadrukt dat territoriale verschillen in werkgelegenheid in Spanje meer dan tien procentpunten kunnen bedragen tussen de gemeenschappen met het laagste en hoogste bbp per hoofd van de bevolking. Deze regionale verschillen in inkomen en werkgelegenheid verklaren waarom gelijke kansen niet alleen afhangen van het gezin, maar ook van de geografische context waarin iemands levensplan zich ontwikkelt.
De studie biedt een concreet voorbeeld van interne mobiliteit dat veelzeggend is. Onder mensen die beginnen vanaf een lage positie in de inkomensverdeling – rond het 15e percentiel, oftewel de laagste 15% van de inkomens – varieert de gemiddelde vijfjaarlijkse vooruitgang sterk per regio. In gebieden met de laagste mobiliteit bereikt de vooruitgang amper vier percentielen, terwijl deze in de meest dynamische gebieden meer dan tien percentielen bedraagt. Dit verschil laat zien dat niet alle burgers dezelfde kansen hebben om te verbeteren, zelfs niet binnen hetzelfde land.
Een andere relevante conclusie die de studie benadrukt, is dat de kansenongelijkheid onder jongere generaties is toegenomen . In de meeste OESO-landen kampen jongeren die na de jaren zeventig geboren zijn met een hogere mate van ongelijkheid dan eerdere generaties in vergelijking met dezelfde leeftijd. Spanje vormt hierop geen uitzondering: de jongeren van vandaag worden geconfronteerd met grotere obstakels dan hun ouders om vooruit te komen op de arbeidsmarkt en betere levensomstandigheden te bereiken.
Geconfronteerd met deze situatie wijzen experts op verschillende factoren die een verschil kunnen maken. Een van de duidelijkste is investeren in de vroege kinderjaren. Landen die meer middelen besteden aan deze kritieke fase hebben een lagere kansongelijkheid, omdat vroegschoolse educatie en ondersteuning helpen om erfelijke achterstanden te compenseren. Ze benadrukken ook de rol van belasting- en transfersystemen: progressieve belastingen op inkomen en vermogen, samen met goed ontworpen uitkeringen, helpen de intergenerationele overdracht van achterstanden te verminderen.
EL PAÍS