GASTCOMMENTAAR - Kunstmatige intelligentie zou de machtsstructuur van onze democratieën kunnen veranderen


Economen vallen momenteel op door een bijzonder conservatieve inschatting: kunstmatige intelligentie (AI) zal de economie slechts minimaal veranderen. Nobelprijswinnaar voor economie Daron Acemoglu en Stanford-econoom Erik Brynjolfsson zien de huidige ontwikkeling als een “AI-hype.” Bijna alle vooraanstaande AI-onderzoekers spreken dit echter tegen. Vooral mensen die in de academische wereld werken en vrijuit kunnen spreken zonder dat er sprake is van belangenverstrengeling, maken zich zorgen over de razendsnelle ontwikkeling van AI.
NZZ.ch vereist JavaScript voor belangrijke functies. Dit wordt momenteel geblokkeerd door uw browser of advertentieblokkering.
Pas de instellingen aan.
De vooruitgang in AI-modellen is de afgelopen jaren vooral gebaseerd op kwantiteit en niet op kwaliteit: meer rekenkracht, meer data, meer investeringen. Toonaangevende AI-bedrijven blijven gigantische datacenters bouwen om grotere en krachtigere modellen te trainen. OpenAI haalde onlangs 40 miljard dollar op in de grootste financieringsronde in de menselijke geschiedenis.
Nieuwe ‘denkmodellen’ zoals o3 en DeepResearch zijn in staat om opdrachten op doctoraal niveau op veel gebieden op te lossen en bieden extra schaalmogelijkheden. Hoe meer rekenkracht u ze geeft voor de ‘denkstappen’, hoe beter hun antwoorden worden. Op sommige gebieden laten ze zelfs promovendi al achter zich: het AMIE-model van Google, dat gespecialiseerd is in medische vragen, levert betere diagnoses en behandeladviezen op dan menselijke artsen.
De huidige AI-systemen zijn indrukwekkend. Tegelijkertijd zijn ze zo slecht als ze in de toekomst nooit meer zullen zijn. Op alle werkterreinen waar leerbare succescriteria bestaan, worden AI-systemen voortdurend verbeterd. Vooraanstaande AI-onderzoekers identificeren geen belemmeringen die zouden kunnen verhinderen dat de niveaus van menselijke prestaties volledig worden bereikt of zelfs overtroffen. Gezien de ongekende investeringen van particuliere en overheidsinstanties is het goed mogelijk dat dit binnenkort gebeurt.
Technische vernieuwingen hebben tot nu toe zeker tot meer welvaart geleid, omdat ze de productiviteit van menselijke arbeid verhoogden. De industriële revolutie bracht ons nieuwe typen machines die fysieke taken efficiënter konden uitvoeren dan wij. Hierdoor konden wij taken uitvoeren die economisch productiever waren, zoals de planning, het onderhoud of de kwaliteitsborging van de machines. Dit leidde tot een enorme uitbreiding van de ‘cognitieve’ sector, dat wil zeggen een verschuiving van menselijk werk naar intellectuele activiteiten.
AI-systemen maken het steeds vaker mogelijk om cognitieve taken te automatiseren. De filosofisch belangrijke vraag of voldoende complexe en geïntegreerde AI’s – zoals ons brein – überhaupt een geest zullen hebben of de uitkomst ervan simpelweg ‘gedachteloos’ zullen imiteren, is economisch irrelevant. Als we erin slagen het grootste deel van onze cognitieve prestaties te automatiseren, is er waarschijnlijk geen ruimte meer voor menselijke arbeid. Economisch gezien zou het grotendeels overbodig worden. Anton Korinek – een van de weinige economen die het revolutionaire potentieel van AI erkent – voorspelt in een dergelijk scenario snel dalende lonen en massale werkloosheid.
Ook al stagneert de capaciteit van AI, tegen de verwachting in, op menselijk niveau of lager, dan moeten we rekening houden met maatschappelijke onrust. AI-systemen werken met bovenmenselijke snelheid, hebben geen slaap of pauzes nodig, beschikken over een vrijwel onbeperkte geheugencapaciteit en kunnen met één druk op de knop in miljarden kopieën worden aangemaakt en weer worden verwijderd zodra het werk is voltooid.
De wijdverbreide automatisering van menselijke cognitieve arbeid is een scenario dat politieke risico's met zich meebrengt. Het feit dat mensen economisch nodig waren, was een sleutelfactor in de ontwikkeling van mensenrechten en liberale democratieën. De feodale heer was afhankelijk van de boeren omdat zij zijn velden bewerkten, en de fabriekseigenaar was afhankelijk van de arbeiders omdat zij zijn machines bedienden.
Als AI werknemers vervangt, verliezen ze niet alleen hun inkomen, maar ook een cruciaal onderhandelingsmiddel om hun maatschappelijke belangen te beschermen. De weinige AI-kapitaalbezitters zouden een ongekende rijkdom kunnen vergaren en zouden geen enkele reden hebben om te voldoen aan de eisen van behoeftige menselijke werknemers. Ook zij zouden hun belang als consument in een AI-economie verliezen.
De democratische uitdagingEen dergelijke concentratie van macht zou de politieke instellingen van liberale democratieën tot het uiterste drijven. Autoritaire politici en heersers kunnen de concentratie van macht bevorderen en fundamentele rechten ondermijnen. AI-technologieën bieden nu al ongekende mogelijkheden voor massabewaking en manipulatie. Dit is een van de redenen waarom we er niet zomaar vanuit kunnen gaan dat we AI op de een of andere manier politiek zullen reguleren en het, als we twijfelen, zullen verbieden.
De prikkels om supersnelle AI's in al onze systemen te integreren, zullen enorm zijn. Staten die terecht voorzichtig te werk gaan en grote aantallen menselijke werknemers bij de organisatie betrekken, zouden hun economische en geopolitieke concurrentiekracht kunnen verliezen.
Natuurlijk is het zo dat AI naast systeemrisico's ook grote kansen biedt: gepersonaliseerd onderwijs voor iedereen, efficiëntere medische diagnoses of de automatisering van veel taken die mensen niet zinvol vinden. Het benutten van deze kansen vereist echter wel dat we de AI-risico's die onze samenleving zouden kunnen destabiliseren, succesvol kunnen indammen.
Mensen hebben behoefte aan institutionele bescherming die hen materiële deelname en de bescherming van hun belangen in een AI-economie garandeert. Als de marktwaarde van menselijke arbeid instort, moet de liberale democratische staat haar burgers middelen garanderen die hen in staat stellen een goed leven te leiden en deel te nemen aan de politieke besluitvorming.
Verschillende landen, waaronder de VS, het VK en Frankrijk, hebben nationale AI-veiligheidsinstituten opgericht. In Duitsland bestaat een dergelijke eis. Ook Zwitserland moet dit voorbeeld volgen. Op internationaal niveau kan het zijn humanitaire traditie aanwenden om te pleiten voor sociaal aanvaardbare AI-ontwikkeling en het indammen van de risico's van AI-systemen. Dit kan alleen slagen als het revolutionaire potentieel van AI serieus wordt genomen.
Massimo Mannino is econoom, docent AI-methoden aan de Universiteit van Luzern en oprichter van het databedrijf Novalytica; Adriano Mannino is een AI-ethicus aan de Universiteit van Californië, Berkeley; Nils Althaus is freelance auteur en wetenschapsjournalist.
nzz.ch